In deze gids gaan we in op het inhoudelijk coachen van het positiespel. In de KNVB-oefenvorm 4 tegen 2 staat als coachmoment ‘probeer te kijken waar ruimte ligt en welke medespeler het meeste tijd heeft’ of ‘zorg voor afwisseling in kort en lang spel’. Op het moment dat je deze boodschappen één op één doorgeeft aan spelers, dan geef je ze niet voldoende handvatten om het spel echt goed te spelen. Immers, wanneer speel je kort? Wanneer speel je lang? Is de afwisseling een doel op zich? Of zijn er handvatten te geven wanneer je kort of lang moet spelen?
Tekst: Paul van Veen
Positiespelen zoals 4 tegen 2 maken een belangrijk deel uit van de Spaanse voetbalvisie, echter zij noemen het geen positiespel maar een rondo. Bij rondo denken wij vaak aan de 12 tegen 2 die aan het begin van de training wordt gedaan, maar dat is slechts een warming-up en is niet de rondo zoals Spanje die bedoeld.
In het positiespel 4 tegen 2 (en ook in de wedstrijd) kunnen drie passes gegeven worden:
1e passlijn
Dit is een pass die gespeeld wordt voor de verdedigers langs (zie ook tekening). Je speelt met deze pass geen verdediger uit, maar je zorgt er wel voor dat de verdedigers een andere positie in moeten nemen. Daarnaast verandert dit de hoek waarin de bal gespeeld kan worden en daarna ontstaat er misschien ruimte om bij een volgende pass wel verdedigers uit te spelen. Deze pass wordt in Spanje ook wel ‘La Pausa’ genoemd, omdat met dit soort passes eigenlijk gewacht wordt om met een volgende pass echt verdedigers uit te gaan spelen.
2e passlijn
De tweede passlijn (zie ook de tekening) speelt wel de verdedigers uit, maar dat gebeurd nog wel voor de verdedigers langs. Hiermee wordt ruimtewinst behaald op het veld én zorgt er nog steeds voor dat we balbezit houden. De tegenstander kan dit vaak nog wel redelijk herstellen.
3e passlijn
De derde passlijn (zie ook tekening) is de pass door één lijn van verdedigers heen, de zogenaamde penetratiepass. Deze pass gaat tussen de twee verdedigers heen en is uiteindelijk de pass die in de wedstrijd een hele lijn van verdedigers kan uitspelen en zijn de passes die vaak in de wedstrijd het verschil maken en iemand vrij op het middenveld of voor de keeper zetten.
De volgorde van passes
Deze passes wil je het liefst in omgekeerde volgorde terug zien: als de 3e passlijn gespeeld kan worden, dan wil je die natuurlijk spelen. Lukt dat niet, dan is de 2e passlijn een heel goed alternatief. Kan dat ook niet, dan zul je moeten wachten en kies je voor de 1e passlijn om zo de verdedigers tot een nieuwe positie te dwingen en voor jezelf nieuwe hoeken te creëren waarin gespeeld kan worden. Met een beetje creativiteit kun je de 1e passlijn als een korte pass zien en de 3e passlijn als lange pass zien.
Tegenstanders lokken
Natuurlijk moet je niet klakkeloos van het bovenstaande principe uitgaan. Er zijn situaties waarin een 3e of 2e passlijn gespeeld kan worden, maar je er uiteindelijk niet echt op vooruit gaat.
In bovenstaande situatie is de organisatie bij de verdedigers compleet weg en heeft speler 1 zojuist de pass (door middel van een 3e passlijn) ontvangen van speler 4 en zou speler 1 de 3e passlijn terug kunnen spelen naar speler 4. In deze situatie ga je er echter niet meer op vooruit, want de verdedigers staan dichter bij speler 4 dan speler 1. In deze situatie is het slimmer om de tegenstanders even te lokken met bijvoorbeeld een 1e passlijn. Doordat de verdedigers zo ver weg staan, is overigens ook de pass van speler 1 op speler 3 een 1e passlijn geworden.
Positie kiezen
We gaan weer even uit van de standaardsituatie.
Als speler 1 de bal heeft, is het positie kiezen van de speler aan de overzijde (in dit geval speler 4) eigenlijk het makkelijkste. Deze gaat proberen zo staan dat het mogelijk dat de 3e passlijn gespeeld kan worden. Dit heeft speler 4 niet helemaal zelf in de hand, want uiteindelijk zullen de verdedigers die ruimte moeten laten liggen om mogelijk te maken.
Het positie kiezen van speler 2 en 3 is iets moeilijker. Immers je wilt niet dat ze in de hoeken gaan staan, zoals in onderstaand voorbeeld.
Je kunt daarmee weliswaar om de verdedigers heen spelen, maar dit leert niet de essentie van de pass: namelijk, het uitspelen van een verdediger met een pass. Dit is juist exact één van de grote problemen van het Nederlands voetbal geweest, dat er gedacht werd (wordt?) dat we met allemaal veilige passes de tegenstander uit kunnen spelen en krijg je de inefficiënte U-vorm in de opbouw. Dat wil je dus niet. Natuurlijk is dit beter dan de bal verliezen, maar uiteindelijk wil je verder dan dit komen.
Je wilt dus dat één van de twee spelers op de zijdes de 2e passlijn mogelijk maakt en dat is volledig afhankelijk van de positie van de verdedigers. Maar wie? Als verdediger 6 naar voren staat ten opzichte verdediger 5, dan wil je dat speler 3 de 2e passlijn mogelijk maakt. Immers, verdediger 6 is makkelijker uit te spelen dan speler 5 die verder naar achteren staat.
Kijk in bovenstaande afbeelding bijvoorbeeld waar speler 2 helemaal moet gaan staan om speler 5 uit te spelen en dan moet je je nog afvragen of je echt speler 5 uitspeelt. Je zult dus bijna nooit aan die kant een verdediger uit spelen en kies daarom gewoon voor de 1e passlijn.
Aan de andere kant is het makkelijker. Stel dat speler 6 nog meer druk geeft, dan hoeft speler 3 alleen maar mee te bewegen om zo de 2e passlijn mogelijk te maken.
Bewegen na een pass (1)
Zoals gezegd, je speelt een 1e passlijn om de verdedigers uit balans te brengen of een nieuwe hoek te creëren waarin er wel mogelijkheden zijn om de verdedigers te spelen. Dit betekent dat de verdedigers moeten bewegen, maar als je als viertal ook niet mee beweegt, ontstaan er nog steeds geen nieuwe mogelijkheden.
In bovenstaande tekening is er gekozen om speler 2 aan te spelen en zo voor ‘La Pausa’ te kiezen. Nu zal speler 3 positie moeten kiezen om de 3e passlijn mogelijk te maken, speler 4 moet de 2e passlijn mogelijk maken (immers verdediger 5 is nu de voorste verdediger) en speler 1 kan eventueel een paar passen bij stappen om er voor te zorgen dat de 1e passlijn ook nog steeds mogelijk is.
Je hoopt natuurlijk dat verdediger 5 iets te veel uitstapt om de bal naar speler 4 er uit te halen, speler 6 niet snel genoeg rugdekking geeft en dan is opeens de 3e passlijn naar speler 3 vrij. Kiest speler 5 voor zekerheid en blijft te veel in het midden, dan wordt de 2e passlijn opeens weer een mogelijkheid. Doen spelers 5 en 6 het helemaal goed of wordt er tijd verloren door een slechte aanname, dan kan altijd weer gekozen worden voor de 1e passlijn.
Bewegen na een pass (2)
Het doel is natuurlijk het spelen van de 3e passlijn. In de wedstrijd zullen speler 2 en 3 dan aansluiten om mee te doen met de aanval, omdat net een lijn van verdedigers is uitgespeeld. In een rondo ontstaat een vreemde situatie voor de aanvallers, omdat de speelrichting opeens 180 graden draait. Spelers moeten snel de nieuwe situatie inschatten en daarop handelen. Geen wedstrijdechte situatie, maar leert wel het viertal snel te denken en te handelen.
In deze situatie zal vooral speler 2 een nieuwe positie moeten kiezen. Deze speler maakte bij speler 1 de 1e passlijn mogelijk en moet nu uit de rug van verdediger 5 aanspeelbaar worden om de 2e passlijn van speler 4 mogelijk te maken. Omdat verdediger 5 ook nog eens doorloopt, moet speler 2 een flinke afstand overbruggen. Je wilt dat speler 4 zo veel mogelijk opties geven, dus speler 2 moet zo snel mogelijk weer aanspeelbaar zijn.
Speler 3 staat in de meeste gevallen al wat dieper en hoeft dus minder ruimte te overbruggen, zeker ook omdat de verdedigers in de tekening links gecentreerd staan. Het zal op die zijde lastig zijn om verdediger 6 echt uit te spelen, dus speler 3 zorgt er voor dat de 1e passlijn mogelijk is.
Speler 1 staat in principe goed en zal afhankelijk van de loopacties van verdedigers 5 en 6 iets naar links en rechts bewegen. Deze speler zorgt ervoor dat de 3e passlijn als het even kan gespeeld kan worden.
Op welk been inspelen?
In deze vorm is het belangrijk om te weten op welk been je moet inspelen.
Als we uitgaan van de basissituatie, dan is vooral bij de pass van speler 1 naar speler 2 of speler 3 belangrijk hoe je inspeelt. De bal moet hierbij altijd op het ‘buitenste been’ ingespeeld worden. Speler 2 wordt dus ingespeeld op het linkerbeen, speler 3 op het rechterbeen.
Stel nu dat speler 2 op het rechterbeen ingespeeld wordt (zie tekening). Deze kan dan bijna niet meer speler 4 bereiken en daarmee verlies je een aanspeelpunt. Als verdediger 6 dan speler 1 onder druk zet en verdediger 5 druk geeft op de bal, is je enige optie nog om balverlies te voorkomen de 3e passlijn naar speler 3. Dat kan goed gaan, maar die is uit nood geboren. Je wilt natuurlijk naar een situatie waar je zelf ‘vrijwillig’ kiest voor de 3e passlijn.
Wanneer speler 2 op het buitenste been aangespeeld wordt (in dit geval het linkerbeen) en verdedigers 5 en 6 zetten op dezelfde manier druk als hierboven, dan heeft speler 2 opeens twee opties, die allebei de verdedigers uitspelen: de 2e passlijn langs de lijn op speler 4 of de 3e passlijn tussen de verdedigers door (die wordt open gezet door speler 6).
Er is een uitzondering op deze regel, ook al komt deze ook voort uit nood. Maar het grote verschil is dat hier een bewuste keuzes wordt gemaakt op het ‘verkeerde’ been in te spelen. In bovenstaande situatie heeft speler 1 een probleem, want verdediger 6 heeft zowel de passlijn naar speler 3 als de bal naar speler 4 afgeschermd. Verdediger 5 heeft de enige overgebleven optie speler 2 ook nog vast gezet en als je nu op het buitenste been van speler 2 zou inspelen, dan zou verdediger 5 deze waarschijnlijk veroveren. Nu kun je op het binnenste been van speler 2 inspelen, eigenlijk met als enige bedoeling dat deze de bal direct door speelt naar speler 3, omdat speler 3 wel nog één hoek heeft om uit deze lastige situatie te redden. In deze situatie is het erg prettig dat speler 1 een boodschap mee geeft aan de bal als die speler de oplossing ook echt ziet. Dit kan door de bal iets harder te spelen, maar ook door te coachen.
Open staan
Door het aanleren dat spelers op het buitenste been ingespeeld worden (en aannemen) en dat ze daarmee altijd drie opties moeten houden, dwing je ook dat spelers open gaan staan. Open staan betekent met de rug naar de zijde staan en dat je alle drie de andere spelers kunt zien. Vooral na een loopactie moeten spelers zo snel mogelijk weer zorgen dat ze open staan op het moment dat ze aangespeeld kunnen worden. Tijdens het overbruggen van afstand is het geen probleem om even met de zij naar het veld te staan, totdat de bal weer ontvangen kan worden.
Tegendraads spelen
In deze situatie werd al aangegeven dat speler 2 snel moet handelen en aanspeelbaar moet zijn. Zoals aangegeven wil je speler 2 op het buitenste been inspelen. Als speler 2 snel naar de bal beweegt en je tijdens het vrijlopen de bal al naar speler 2 speelt, speel je de bal eigenlijk tegendraads en loop je het gevaar dat speler 2 op het verkeerde been komt te staan en de bal uit rolt.
Dit is misschien wel één van de moeilijkste onderdelen van het voetbalspel, want het gaat vaak om een fractie van een seconde en je niet precies weet tot waar je teamgenoot gaat doorlopen. Belangrijk is dat de speler 2 op het moment dat hij aanspeelbaar (dus uit de rug van verdediger 5) is de snelheid uit zijn loopactie haalt, vanaf dat moment kan hij de bal immers verwachten.
Direct spel
Een belangrijke spelregel in de rondo 4 tegen 2 is het aantal keer raken dat het viertal de bal mag raken. Voor de meeste teams is aan te raden dat spelers de bal meerdere malen mogen raken: op die manier kan er geoefend worden in het maken van de juiste keuze: moeten we de bal aannemen of moeten we snel handelen.
Met de regel één keer aanraken verandert er niet heel veel in de basisprincipes. Daarin is het wel nóg belangrijker dat spelers één stap vooruit denken. Er zijn wel een aantal veranderingen:
Het Spaanse ‘La Pausa’, met andere woorden de 1e passlijn, zal belangrijker worden en vaker gespeeld worden. Als de twee verdedigers zojuist een aanval op de bal hebben gedaan en het viertal heeft balbezit gehouden, dan is het belangrijk om de bal even aan andere kant van het veld te houden en dus de verdedigers te lokken om ze weer uit te spelen of om ze heen te spelen. In plaats van de bal even vast te houden (wat je kunt doen als je meerdere keren mag aanraken) moet je deze pauze in het geval van direct spel dus vullen met enkele korte passes (1e passlijn).
Ook is het zo dat de pass van speler 1 naar speler 2 naar speler 4 een lastig uit te voeren pass is, omdat je hem eigenlijk voorlangs moet laten lopen, daarna je standbeen pas laat neer kan zetten en je wilt eigenlijk ook al ingedraaid staan. Desondanks is dat een pass die ook bij de vorm hoort.
Het derde verschil is dat je misschien wat vaker in deze situatie terecht komt of dat in de ogen van speler 1 de beste keuze is. Zoals eerder beschreven speel je speler 2 op het rechterbeen aan en dat is eigenlijk het sein om de bal naar speler 3 te spelen.
Het vierde en hier laatst beschreven verschil is dat doordat de balsnelheid omhoog gaat dat het lastiger wordt om aan te sluiten als de 3e passlijn wordt gespeeld en daarbij een speler niet altijd de keuze heeft uit alle opties. Als je het viertal wilt belonen, zou je ervoor kunnen kiezen dat bij zo’n pass de bal eenmalig aangenomen mag worden.
Aanvullingen?
Zijn er nog dingen onduidelijk over de rondo 4 tegen 2? Wil je dingen nog een keer uitgelegd zien? Of heb je aanvullingen? Stuur dan een mail naar
paulvanveen@trainerssite.nl.